Won’t Back Down

Wat doe je wanneer de school waar je dochter op zit niet voldoet? De zwakke docenten die er lesgeven hebben ‘tenure’ en kunnen door de grote invloed van de vakbonden vrijwel niet ontslagen worden terwijl zij eigenlijk niet functioneren. Met deze vraag worstelde Jamie Fitzpatrick, de moeder van Malia, in de film Won’t Back Down.

De film begint met een aangrijpende scene waarin Malia haar best doet om een regel tekst van het bord te lezen. Malia heeft hier moeite mee, maar doet haar best. Om haar heen zitten kinderen ongeïnteresseerd in de bankjes, bezig met andere dingen en Malia vinden ze maar dom. De docent zit er net zo ongeïnteresseerd bij. Doet geen moeite om Malia te helpen.

Het schoolsysteem faalt, maar toch gaat het rustig door… Om Malia op een andere, betere school te krijgen moet ze ingeschreven worden voor een loting. Drie plekken zijn er voor talloze kinderen. Drie gelukkigen en veel kinderen die verder moeten op de school waar ze hun tijd doorbrengen.

Bij de loting loopt Jamie een lerares tegen het lijf die haar zoon ook op de beter bekend staande Rosa Parks Elementary probeert te krijgen. Beide moeders zijn teleurgesteld, en vinden elkaar uiteindelijk in hun strijd om beter onderwijs. Nona, de lerares, komt in gesprek met Jamie tot de conclusie dat het beter moet op Adams elementary en besluit de schouders eronder te zetten.

Dan begint de strijd om beter onderwijs op deze school. Het systeem is gericht op ontmoediging, telkens zijn er procedures waarin ze verzeild raken. Maar zoals de titel van de film al doet vermoeden deinzen ze hiervoor niet terug. Er wordt een plan opgesteld om de school te verbeteren, maar daarvoor is steun nodig en dat is nog geen gemakkelijke opgave.

De belangrijkste verbetering volgens Nona zit hem in de houding van de leraren ten opzichte van hun leerlingen. “Hogere verwachtingen” geeft ze als antwoord op de vraag wat er moet verbeteren. Na het uitspreken van deze wens gaat Nona er volledig voor om het onderwijs te verbeteren. De strijd gaat voort om steun te krijgen.

De film laat vooral de strijd van een moeder zien die het beste onderwijs voor haar dochter wil. Er is in de film twijfel te zien bij leraren. Twijfel over de baangarantie en het vasthouden aan vakbondsgaranties of volledig inzetten voor goed onderwijs. Deze twijfel en strijd is aardig in beeld gebracht, maar de film kent wel een behoorlijk voorspelbaar verloop. Uiteraard eindigt de film met een scene die behoorlijk lijkt op de openingsscene.

Advertentie

Op zoek naar de juiste opstelling

Nederland bestaat uit 15 miljoen bondscoaches, die allemaal weten wat de juiste opstelling is. Ook ik ben daar eentje van. Toch is het soms verdraaid lastig om de juiste opstelling neer te zetten, niet op het veld maar in mijn lokaal. Op het veld weet je dat het er altijd elf zullen zijn, in ieder geval bij aanvang van de wedstrijd. In mijn lokaal varieert dat, groepen van twintig opgevolgd door een groep van dertig of soms nog net wat groter dan dat…

Lopende door de school spiek ik af en toe eens bij collega’s. Hoe pakken zij dat aan? Hoe staan de tafels daar? Er worden bij ons op school meer dan tien verschillende vakken gegeven, door ongeveer zestig verschillende docenten. Toch zie je dat niet af aan de lokalen. Afgezien van wat andere posters aan de muren ziet vrijwel de gehele school er hetzelfde uit. Slechts de lokalen voor beeldende vorming en een enkel ‘normaal’ lokaal zien er wat anders uit. Strakke rijtjes, gericht naar het bord, lokaal na lokaal hetzelfde.

Wanneer er niets verandert, doe ik gewoon wat ik gewend ben

Zo’n omgeving komt op mij weinig inspirerend over. Daarnaast heb ik last van gemakzucht, dus wanneer er niets verandert doe ik gewoon wat ik gewend ben. Staat een lokaal in rijtjes, klets ik gerust een heel uur vol met de leerlingen. Niet dat dit altijd heel effectief is, maar het gebeurt. Daarom ben ik de afgelopen jaren een beetje aan het experimenteren geweest met mijn opstelling. Zoeken naar datgene wat werkt, in mijn situatie, voor de doelen die ik gesteld heb. Ook de aard van de vakken kan uitmaken wat de beste opstelling is. Ik wil een lokaal waarin meerdere vormen van onderwijs plaats kunnen vinden: een ruimte om te presenteren, om rustig te kunnen werken maar ook om leerlingen in interactie met elkaar zich de stof eigen te kunnen laten maken.

Interactie tussen leerlingen stimuleren doe je niet in een lokaal waarin alles netjes in rijtjes staat, gericht op een docent. De rijtjes verdwenen dus al snel uit het lokaal. Maar wat is dan de ideale groepsgrootte? Ik heb rustig geëxperimenteerd met groepen van vier, zes en acht. Tot ik op het idee kwam om niet alle groepen even groot te laten zijn. Er staan nu dus twee groepen van zes in het lokaal en daarnaast groepen van drie. Ik merkte dat in groepen van drie de interactie vlotter verliep dan in grotere groepen.

Waarom dan toch die twee groepen van zes? Dit zijn de twee tafels waarmee ik nauwer samenwerk en meer ondersteuning kan bieden aan een groepje leerlingen die dit nodig hebben. Op deze manier wordt het door de opstelling van het lokaal ook mogelijk om te differentiëren. Kun je dit al zelfstandig, ga dan in een groepje van drie zitten. Heb je meer hulp nodig, kom dan in een grotere groep zitten. Dit werkt heel goed, en leerlingen geven zelf prima aan wat ze moeilijk vinden en waarvan ze denken dit al zelf te kunnen. Het is slechts in een paar gevallen voorgekomen dat leerlingen toch achteraan gingen zitten terwijl ik eigenlijk al wist dat ze eigenlijk meer hulp nodig hebben. Dit bespreek ik dan ook met ze. Het is ook voorgekomen dat een leerling vroeg om een tafel apart te mogen zetten om even alleen te werken. Prima, als dat is wat ze nodig hebben!

Leerlingen merken meteen wanneer er iets veranderd is en hebben hier ook zo hun mening over. In eerste instantie stonden alle groepen zo opgesteld dat het bord zichtbaar was. Dit beperkte echter de bewegingsruimte in het lokaal. Daarom staan sommige groepen van drie nu tegen de muur aan, waardoor er één leerling met z’n rug naar het bord zit. “Maar meneer, dat is echt enorm onhandig,” klaagde een leerling. Dat klopt. Precies dat onhandige is wat ik nodig heb om eraan herinnerd te worden dat ik dus niet de hele les voor dat bord tegen een klas moet gaan staan praten. Het zorgt ervoor dat ik mijn instructie kort en bondig maak en daarna de interactie tussen leerlingen stimuleer.

Net zoals er 15 miljoen bondscoaches zijn die allemaal een eigen kijk hebben op het beste Nederlands elftal zijn er genoeg verschillende visies op de beste opstelling in een lokaal. Belangrijk is om zelf je doelen in de gaten te houden en goed recht te doen aan wat je leerlingen nodig hebben. Dé toverformule is ook hier nog niet gevonden!

Dit Is Vandaag – Vlaamse documentaire over de toekomst van het onderwijs

Dit Is Vandaag is een Vlaamse documentaire over onderwijs waarin de vraag gesteld wordt waartoe onderwijs gegeven wordt. Sinds ik me vastgebeten heb in het werk van Gert Biesta komt die vraag steeds vaker bij me op en sta ik hier vaker bij stil. Dit Is Vandaag stelt de vakken, lesroosters en werkwijze op een leuke manier ter discussie. De suggestie om het vak “serieuze kwesties” in te voeren is een aardige. Een vak waarin serieuze, maatschappelijke zaken ter sprake kunnen komen en onderzocht kunnen worden. Ook wordt er stilgestaan bij de versnippering van het onderwijs en tegelijkertijd toch de focus op meetbare resultaten.

De documentaire is al in december 2013 online gezet, maar ik stuitte er nu pas op. In het kader van de onlangs geïntroduceerde discussie #onderwijs2032 is deze documentaire aardig om te bekijken. Mooi om te zien dat in Vlaanderen eigenlijk dezelfde zaken ter discussie gesteld worden als in Nederland. Zoveel verschillen we dus niet van elkaar.

Het enthousiasme van EdcampNL

Het eerste Edcamp in Nederland had ik gemist, maar deze keer was ik er wel bij. De eerste keer dat ik een unconference meemaakte. Geen vooraf vastgesteld programma, geen grote aangekondigde keynotes maar alleen een website met deelnemers was er ter voorbereiding te zien. Bij aankomst geen mooie badges met logo, maar gewoon functionele stickers. Geen programma, maar een leeg bord met hokjes.

Het lege bord met hokjes vulde zich snel met workshop suggesties van een half uur. De eerste die ik koos was een ronde over video’s in de les. Jacques Verschuren liet zien wat hij met Edpuzzle deed in zijn lessen. Een leuke tool die ik al wel voorbij had zien komen maar nog niet gebruikt heb. Wat Edpuzzle bijzonder maakt is dat de video voorzien kan worden van vragen, opmerkingen en gesproken commentaar. Op deze manier wordt het mogelijk om leerlingen de video te laten kijken en tegelijkertijd te controleren of zij de video begrepen hebben of te laten oefenen met wat ze geleerd hebben. De resultaten komen mooi terug in een overzicht, waardoor je als docent deze data kunt gebruiken in je lessen.
Het leuke aan een Edcamp is dat de deelnemers ook de workshops verzorgen. Jacques vertelde zijn ervaringen, maar was niet degene die een product aan het verkopen was. Geen commercieel verhaal, maar gewoon een verhaal uit de praktijk.

Rob Kerkhoven liet hierna zien wat hij doet met Nearpod in zijn lessen. Nearpod kende ik wel al een aantal jaren, maar omdat Nearpod in de beginjaren alleen voor Apple devices beschikbaar was ben ik het uit het oog verloren. Tegenwoordig is Nearpod voor alle devices beschikbaar, wat ik nog niet wist, dat biedt dus weer mogelijkheden! Wat me in de demonstratie van Rob het meeste aansprak was de mogelijkheid tot het geven van feedback naar alle leerlingen, direct tijdens de les! Met Nearpod spelen presentaties af op het eigen device van de leerling en kunnen er opdrachten in verwerkt worden die leerlingen moeten maken en waar ze direct feedback op krijgen. Nearpod biedt een prima manier om formatief te toetsen tijdens de les, en hier meteen iets mee te doen tijdens de les.

De derde ronde had ik niet ingevuld en uiteindelijk ook niet gevolgd. Op het Edcamp kom je overal mensen tegen die het willen hebben over onderwijs. Toen ik wilde kijken welke workshops er in de derde ronde gevolgd konden worden raakten we beneden in gesprek over de mogelijkheden met de Osmo. Tim Geers had dit educatieve speelgoed bij zich en heeft me meteen de inspiratie voor eens verjaardagscadeau voor mijn zoon gegeven! Tim zette de Osmo in bij woordenschatonderwijs in zijn klas op de basisschool. Het systeem herkent de letters die horen bij de afbeelding die op het scherm van de iPad te zien is. Leuk dat dit ook in competitie element gedaan kan worden. Dat moet ook kunnen met historische personen in mijn lessen geschiedenis! Een ronde zonder gevolgde workshop levert dus ook weer inspiratie op!

De workshops hierna waren minder op praktische zaken gericht maar gingen over waardengedreven onderwijs naar o.a. Biesta en de MOOC van Otto Scharmer over luisteren. Beide gesprekken vond ik erg waardevol, ook om te merken hoe herkenbaar ervaringen van collega’s op andere scholen zijn. Door deze gesprekken neem je ook dingen mee of wordt je gesterkt in je eigen activiteiten.

De laatste workshop was een erg inspirerende workshop over het Critical Skills concept door Hella Kuipers en Jeroen Smits. Heel mooi om hun enthousiasme te zien en te merken hoe zij volledig achter het concept van critical skills staan en daarmee mooie dingen met leerlingen bereiken. De verantwoordelijkheid ligt volledig bij de leerlingen en zij geven de leerlingen de tools om die verantwoordelijkheid te nemen. Mooi om te zien hoe zij dat voor elkaar krijgen!

//www.leraar24.nl/api/video/5745/embedded

Eigenlijk zouden alle scholen het moeten durven om een eigen Edcamp te organiseren, waarbij ze docenten de ruimte geven om met elkaar te delen waar ze goed in zijn. Maar ook met elkaar vragen op te werpen waar ze antwoord op willen. Eén van de workshop-stickers op het bord bevatte de vraag: “Wie heeft ervaring met gamification?” Ik heb deze workshop niet bijgewoond, maar dit is wel typisch wat een Edcamp kan doen. Vragen stellen en met elkaar een antwoord zoeken. Super om in zo’n ontspannen sfeer met elkaar ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren.

Why Starbucks Spells Your Name Wrong…

Onlangs kwam ik via Facebook onderstaande video tegen waarin komiek Paul Gale uitlegt waarom de namen op de bekers bij Starbucks zo vaak fout gespeld worden. Starbucks probeert door namen op bekers te noteren een persoonlijke band te krijgen met hun klanten. Maar zoals Paul Gale stelt wordt dit heel vaak fout gedaan. Nu is het geen enkele New Yorkse barista gelukt om Arjan correct op een beker te schrijven, dus wat dat betreft krijgt Gale gelijk.

De video van Paul Gale is natuurlijk grappig bedoeld, maar heeft ook wel een serieuzere boodschap. Een aantal jaren geleden beleefden we een ware hersen-hype. Er verschenen talloze boeken over de werking van onze hersenen. Docenten moesten vooral rekening houden met het puberbrein, etc. Dat veel van deze kennis niet één op één te vertalen is naar een klassensituatie kregen we later pas door. In deze hype las ik het boek Brain Rules van John Medina. Medina beschrijft hierin twaalf regels die in meerdere onderzoeken bewezen worden. Eén van deze regels kwam ineens weer in me op toen ik de video over Starbucks zag: “We don’t pay attention to boring things.” Eigenlijk wel een open deur natuurlijk. Medina stelt bij deze regel dat emoties helpen om onze aandacht beter bij een onderwerp te houden. Wat dat betreft zou Paul Gale wel eens gelijk kunnen hebben en is de strategie van Starbucks geniaal.
In de klas kunnen we ook gebruik maken van deze regel door de emotie van leerlingen aan te spreken. Hierbij is het uiteraard niet de bedoeling om iedere les in een tranendal te laten eindigen of er een cabaretvoorstelling van te maken, maar het gevoel van leerlingen aanspreken kan betrokkenheid vergroten. Ik probeer dit in de klas vaak te doen door leerlingen zich in te laten leven in een bepaalde situatie. Kunnen ze zich voorstellen hoe het was om voor het eerst een trein voorbij te zien komen die wel 30 km per uur reed! De geweldige snelheid van 30 km per uur maakt niet veel indruk, maar was toen de eerste trein naar Nederland kwam een geweldige vooruitgang. Kunnen ze zich voorstellen hoe het was om als kind in een fabriek te werken of als bemanning op een VOC-schip niet te weten of ze de reis naar Indië en terug levend zouden volbrengen? Geschiedenis biedt veel aanknopingspunten voor inleving, maar dat is ook vaak lastig.
“Wat zou jij doen als…” is een vraag die veel gebruikt wordt bij het inleven in historische gebeurtenissen. Ik betwijfel echter of deze vraag wel geschikt is om meteen bij leerlingen te deponeren. Veel jongens zijn in hun fantasie grote oorlogshelden en zouden nooit achter Hitler aan gelopen hebben, of zouden natuurlijk Joden in hun huis verstopt hebben. Het is maar de vraag hoeveel vermeende helden, daadwerkelijk helden zouden zijn geweest. Effectiever is het om hierbij historisch bronnenmateriaal te betrekken. Dagboeken van mensen die deze situaties daadwerkelijk meegemaakt hebben maken het mogelijk om te lezen hoe zij zich voelden op dat moment. Aan de hand van deze dagboeken kan vervolgens het gesprek gevoerd worden, wat vinden leerlingen hiervan? Wat spreekt hen aan? Kunnen ze zich voorstellen waarom mensen op een bepaalde manier gehandeld hebben?
Wanneer we leerlingen confronteren met verhalen van ooggetuigen gaat de geschiedenis steeds meer leven voor ze. Op die manier spreken we hun emoties aan en wordt geschiedenis niet iets van het verre verleden, maar zien ze in dat het gaat om mensen en hun belevenissen, keuzes en gevoelens door de eeuwen heen. Waar je zoal niet aan kunt denken als je een kort filmpje over Starbucks ziet!

Een toets, en een gesprek

De klas komt wat drukker binnen dan normaal, pakken snel hun boeken om nog even die paar stukken tekst door te nemen of nog even wat begrippen te leren. Wanneer we beginnen met de toets is het rustig, want iedereen begint met de toets. Aan de buitenkant is het rustig, in de hoofden van de leerlingen spookt nog van alles rond. Als je goed kijkt naar de klas zie je dat ook.

Afgelopen week nam ik in klas drie een toets af. We hebben in de afgelopen weken de totalitaire regimes in Italië, Sovjetunie en Duitsland behandeld en sluiten dat met een toets af. In beide groepen zag ik de leerlingen met wat meer spanning in het lijf de klas binnenkomen. Het lokaal stond niet meer in de groepjes die ze gewend waren, maar in rijtjes en dan ook nog ieder tafeltje apart. Snel nog even een boek pakken, nog even iets overleggen of nog snel even naar het toilet. Tijdens de toets vind ik het interessant om te letten op de wijze waarop leerlingen aan de slag gaan.

Twee meisjes hadden een briefje op de hoek van hun tafeltje liggen met daarop in grote letters: “IK KAN HET WEL!” Een briefje waaruit zij steun halen in momenten waarop ze eventjes vast lopen. Het is mooi om te zien dat deze meiden hier profijt van hebben en hun toets met meer vertrouwen maken. Toch ook een briefje waar ik me zorgen om maak. Is de druk om cijfers te behalen niet te groot aan het worden?

Tijdens deze toets zag ik een jongen regelmatig met zijn hand in z’n broekzak zitten, wat ongemakkelijk om zich heen kijken en zich vooral heel ongemakkelijk voelen. Ik zag heel duidelijk dat hij een briefje pakte en wegstopte, vervolgens weer probeerde wat op te schrijven en weer wat om zich heen kijken. Wat doe je op zo’n moment als docent?

Ik besloot niets te doen en te wachten tot het einde van de toets. Wanneer ik op dat moment direct had ingegrepen had ik deze jongen voor de hele groep te kijk gezet. Nergens voor nodig. De neiging tot spieken komt altijd ergens vandaan, meestal onzekerheid. Juist dan is iemand te kijk zetten voor de hele groep juist niet wat de leerling nodig heeft!

Bij het ophalen van de blaadjes sprak ik hem even aan. We namen even door hoe de toets gegaan was. Tot ik vroeg waarom hij zo vaak met zijn hand in zijn zak gezeten had tijdens de toets. De jongen verstijfde en wist zich duidelijk geen houding te geven. Ik vertelde hem wat ik gezien had en hij liet me het briefje zien. Daarna kwamen de emoties los. We spraken over de moeilijke periode die hij doormaakte, over de jaren hiervoor waarin hij geen voldoende gehaald heeft voor geschiedenis en hoe hij iedere keer voelde dat hij zijn ouders teleurstelde. Het spiekbriefje was een noodgreep. Een noodgreep die niet helemaal zoals gepland verlopen was… Dikke tranen rolden over de wangen van de grote kerel die voor me zat, even was hij niet zo groot meer.

Veel docenten hadden deze jongen een 1 gegeven voor de toets, omdat men gewend is dat te doen. Zonder te kijken naar de consequenties voor de leerling. Wat doet die 1 met het (voor geschiedenis) toch al ontbrekende zelfvertrouwen van deze jongen? Gaat de leerling hierdoor echt wat leren? Deze jongen heeft er helemaal niets aan om een 1 te krijgen, hier is veel meer aan de hand. Ook dingen die we niet direct op school kunnen oplossen, maar die wel belangrijk zijn om in je achterhoofd te houden.

In een goed gesprek spraken we af om de toets opnieuw te doen. Dit spiekbriefje zegt niets over wat deze jongen kan. Op deze noodgreep ga ik geen leerling beoordelen, ga ik geen leerling afserveren en het een verloren jaar bij geschiedenis laten worden! De toets gaat opnieuw, maar dan wel nadat er goed voorbereid is. Het noodzakelijke gesprek is gevoerd, de afspraak staat.

Een misstap maken mag, iedere leerling verdient een tweede kans. Gedrag komt altijd ergens vandaan, laten we ons dat vooral blijven realiseren.

Revoluties in het onderwijs?

Deze week werd onderstaande video over revoluties in het onderwijs gepost op YouTube. De video werd in vijf dagen tijd bijna een half miljoen keer bekeken. Wat maakt deze video dan bijzonder? Wat mij betreft is dat de nuance die gezocht wordt bij uitspraken over een revolutionaire aanpak van het onderwijs. Laat de video een nieuw geluid horen? Eigenlijk niet eens. Ook Luc Stevens wijst wanneer hij maar kan op het belang van de relatie tussen leraar en leerling. Wanneer je alle randzaken in het onderwijs weglaat houdt je de leraar en de leerling over, dat is de essentie van onderwijs.

Ook in deze video wordt deze relatie centraal gesteld als het om goed onderwijs draait. In mijn ogen terecht. Leerlingen zoeken in de les bewust het contact met een docent, en wanneer dat contact ontbreekt wordt er nauwelijks iets geleerd of geleerd ondanks de leraar. Leerlingen willen gehoord worden, begrepen worden, verstaan worden en gezien worden. Dat gaat soms om hele kleine dingen en zeker niet altijd hele diepe gesprekken. Het draait om dat contact, en daarna kan er geleerd worden. Dit wil niet zeggen dat die inhoud niet belangrijk is, zeker niet zelfs! Onderwijs moet natuurlijk ook ergens over gaan.

Ik gebruik in mijn lessen ook allerlei werkvormen en nieuwe middelen. Dat zijn echter randzaken, middelen om leerstof aan te bieden. De essentie is de relatie die ik met mijn leerlingen heb, die staat centraal. Vernieuwend of ouderwets, de relatie tussen leraar en leerling moet centraal blijven staan. Dat zouden we ons wat meer mogen realiseren in de debatten die gevoerd worden over de voors en tegens van onderwijsvernieuwing.

Alle leerlingen betrekken in een discussie

Het nieuws biedt iedere dag weer aanknopingspunten voor een goed gesprek. Vrijwel altijd valt er iets uit het nieuws te koppelen aan de lesstof waar we het over hebben. Zo was de rechtszaak tegen Oscar Pistorius uitgebreid in het nieuws tijdens de periode waarin we de rechtsstaat behandelden en vielen de gemeenteraadsverkiezingen samen met het hoofdstuk politiek.

Door deze onderwerpen te betrekken in de les komt de lesstof maatschappijleer weer wat dichter bij de leerlingen te staan. Het berekenen van een zetelverdeling is alleen interessant wanneer ze dit kunnen koppelen aan de verkiezingen. In de gemeenteraad betekende dit ook nog eens dat er een koppeling gemaakt kon worden met personen die zij zelf kennen.

Toch zijn er in die gesprekken altijd leerlingen die zich wat afzijdig houden. Juist die groep wil ik betrekken bij het gesprek, ook zij moeten gehoord worden. De vraag is alleen hoe dit te bereiken valt. Ik heb daar vorige week een leuke werkvorm bij toegepast. In mijn lokaal zitten de leerlingen in groepjes van drie en zijn er twee groepen van zes, in totaal zijn er negen groepen. Om een discussie breder te kunnen voeren had ik negen stellingen bedacht die over de politiek gingen. De stellingen gingen over diverse onderwerpen van internationale en landelijke politiek tot aan zeggenschap op school. Iedere groep begon de les met een groot vel papier waarop een stelling geschreven stond en kreeg de opdracht voor en tegen argumenten te bedenken bij deze stelling en deze op te schrijven op het vel papier. Na ongeveer 5 minuten moest het vel papier doorgegeven worden naar een andere groep en moest een nieuwe stelling besproken worden.

Tijdens deze werkvorm waren alle leerlingen actief bezig met de stellingen en werden er stevige discussies gevoerd. Sommige groepjes zochten dingen op in het boek, of zochten bij Google nog even de juiste begrippen op. Het was mooi om te zien dat de betrokkenheid erg groot was.

Na afloop van de les heb ik de vellen papier ingenomen en bekeken. Ik haal deze antwoorden nu regelmatig aan wanneer we de verschillende onderwerpen bespreken. Wanneer we het over ideologieën hebben probeer ik argumenten die leerlingen opgeschreven hebben te betrekken in het gesprek. Kunnen we die argumenten duiden als liberaal of zijn ze juist socialistisch? Leerlingen zien hierdoor hun eigen antwoorden weer terugkomen in de lessen, waardoor ook de betrokkenheid bij de nieuwe discussies groter is.

Door alle leerlingen in de groep aan de slag te zetten wordt de betrokkenheid vergroot. Dit vergt van een docent dat leerlingen wat meer losgelaten moeten worden. Door het inleveren van de vellen papier heb ik toch kunnen zien wat leerlingen besproken hebben en kan ik dit zelfs later weer inzetten. Deze manier om met leerlingen in gesprek te gaan en iedereen erbij te betrekken ga ik zeker vaker gebruiken!

De vragen van Jeroen

Vlak voordat vorig jaar de vakantie begon stapte Jeroen op me af. “Meneer, ik heb veel van u geleerd in de afgelopen jaren. Dat zag u waarschijnlijk niet aan mijn cijfers, maar het is wel zo!” Ik had Jeroen in de afgelopen drie jaar les mogen geven, maar had aan zijn cijfers al heel snel gezien dat hij waarschijnlijk de bèta kant zou kiezen. Ik vond het altijd jammer dat de prestaties van Jeroen tegenvielen. Jeroen was altijd heel aanwezig in de les, stelde enorm veel vragen, zocht vaak de aandacht op en werd door veel collega’s als een stoorzender gezien. De zoektocht naar diagnoses leverde bij Jeroen niets op, Jeroen “mankeerde niets” maar vertoonde wel opvallend gedrag.
Het botste regelmatig tussen Jeroen en zijn docenten. Jeroen kon slecht tegen gezag en zijn autoritaire docent wiskunde snapte niet hoe hij met Jeroen om moest gaan. Jeroen vond wiskunde erg interessant, maar wel lastig en stelde daar veel vragen. Die vragen werden echter gesteld wanneer die bij Jeroen opkwamen, dat kon dus ook wel eens midden in een uitleg over een ander onderwerp zijn… Gevolg was vaak een vervelende situatie die resulteerde in een verwijdering uit de les en nog meer onbegrip bij Jeroen. Jeroen was ervan overtuigd dat hij alleen maar wat vragen stelde en zich van geen kwaad bewust.
De eerste les in de brugklas viel Jeroen me al meteen op. Jeroen kon wat lastig stil zitten en in een klas van 32 leerlingen was hij het die constant het hoogste woord voerde. Jeroen wilde veel weten en stelde meteen overal vragen over. Geschiedenis begint in klas 1 met de jager-verzamelaars, maar Jeroen wilde vragen stellen over Napoleon, de Tweede Wereldoorlog maar ook de middeleeuwse bouwstijlen kwamen in zijn vragen voor. De interesse van Jeroen lag overal, helaas vaak niet bij het onderwerp waar we het die les over zouden hebben. Het was soms lastig om Jeroen weer richting het onderwerp van de dag te sturen… In het begin was dit erg lastig, want de vragen van Jeroen bleven maar komen. Na enkele lessen lukte het om in gesprek te raken en af en toe de vragen van Jeroen te parkeren tot later. Jeroen was zo’n jongen die dan ook echt na de les nog met zijn vragen langskomt, iets wat laat zien dat er bij hem sprake was van oprechte interesse.
Jeroen zocht daarnaast ook regelmatig persoonlijke aandacht, even een praatje maken was erg belangrijk voor hem. Ook stond hij in de klas graag in de belangstelling. Bij ons op school houden we een dagopening bij de start van de dag, hierbij wordt dan voorgelezen uit een boekje en vaak wordt dit besproken met de docent. In het derde jaar had ik de klas van Jeroen toevallig op het eerste lesuur en kon ik hem zijn momentje van aandacht geven door hem de dagopening te laten voorlezen. Jeroen stond dan voor de klas, las het stukje voor en stond even centraal. Na de dagopening ging Jeroen weer op zijn plek zitten en deed hij mee met de les. Natuurlijk stelde hij nog veel vragen en was hij nog aanwezig. Maar Jeroen wist dat hij gezien was, en wist dat hij de vragen mocht stellen.
Alle leerlingen zoeken naar contact met hun docenten, maar sommige leerlingen zijn hier nadrukkelijker naar op zoek dan anderen. Juist die leerlingen met een grote behoefte aan contact worden regelmatig als storend ervaren, terwijl een klein beetje persoonlijke aandacht al enorm kan helpen! Met Jeroen lukte het om het contact te vinden, waardoor hij van een lastpak juist een enthousiaste leerling geworden. Door net iets anders te kijken naar het gedrag van leerlingen, vragen te stellen en interesse te tonen leren we ze kennen en begrijpen. Het omvormen van een lastpak in een enthousiaste leerling begint bij de wijze waarop wij naar leerlingen kijken!
Jeroen heeft ondanks zijn enorme bèta interesse en zwakke prestaties bij geschiedenis toch veel geleerd en het naar zijn zin gehad in mijn lessen. Die woorden van Jeroen aan het einde van het schooljaar kwamen binnen als een geweldig compliment. Jeroen keek verder dan zijn cijfers, en dat doe ik ook wanneer ik naar leerlingen kijk. Deze waardering mogen we best vaker naar elkaar uitspreken. Ik kom Jeroen nog regelmatig tegen op de gang, en denk dan altijd weer even terug aan de afgelopen jaren. Stiekem mis ik de vragen van Jeroen een beetje, ook al is het nu gemakkelijker geworden om bij het onderwerp van de les te blijven!

“Ik ben er nog steeds meneer!”

Dikke tranen rolden over zijn wangen. De eerste dag van de werkweek zat er bijna op en de groep van ongeveer 100 leerlingen zat in de eetzaal aan het diner. De leerlingen hadden zich deze maandag vermaakt in Ouwehands Dierenpark in Rhenen en zojuist, vlak voor het eten, hun slaapzaal ingericht. Er heerste een wat uitgelaten stemming onder de leerlingen, vooral enthousiasme, maar niet bij Koen…
Koen is op het eerste gezicht een stoere kerel, behoort tot de grotere tweede klassers, maar zat met grote tranen aan het diner. Zo’n eerste dag van een werkweek is altijd bijzonder, ik probeer altijd de groep goed af te tasten en te kijken ‘wat we bij ons hebben’ deze week. De tranen van Koen vielen me meteen op. Gebogen zat hij aan tafel, hoofd in zijn handen verborgen. Bezorgde klasgenoten stonden om hem heen, maar het mocht niet baten. Koen had duidelijk even geen behoefte aan een drukke, volle eetzaal om zich heen. Ik besloot om even met Koen de rust op te zoeken en naar buiten te gaan. Heimwee speelde hem parten. Thuis was alles beter, leuker, mooier, etc. Dus waarom zou hij hier nog blijven?
Het gevoel van heimwee ken ik niet uit eigen ervaring. Ik heb tijdens een werkweek nooit het gevoel gehad meteen weer naar huis te willen. Maar het zien van een leerling die last heeft van heimwee maakt duidelijk dat dit geen prettig gevoel is. Koen zat behoorlijk in de put en was lastig te kalmeren. Toch lukte het wel om met hem in gesprek te raken. Hij was eigenlijk nog nooit een week van huis geweest zonder zijn ouders dichtbij te hebben. Door rustig met Koen te praten veranderde het gevoel van Koen en konden we ons richten op de leuke dingen die we nog zouden gaan doen deze week. We spraken af om morgen rond dezelfde tijd weer even met elkaar te praten hoe het ging.
De volgende dag was er een vol programma met een fietstocht door het Utrechtse landschap. Er was weinig tijd om je te vervelen. Tijdens het eten vertelde Koen dat hij het eigenlijk wel leuk had gehad die dag, maar dat hij nog steeds wel graag thuis wilde zijn. We spraken weer even en werkten naar de volgende dag toe. Uiteindelijk hebben we iedere dag even met elkaar gesproken. Vrijdag ochtend moesten de tassen weer gepakt worden en was het tijd om op te ruimen. Koen stond met zijn grote tas in de gang en bracht deze naar de plek waar we de spullen verzamelden. “Ik ben er nog steeds meneer!” sprak Koen met grote trots. De tranen van maandag heb ik de hele week niet meer gezien en deze grote glimlach maakte alles weer goed!
Het zijn dit soort kleine momenten die voor de leerling een enorm succes kunnen zijn. Koen had het nodig om even gezien te worden, begrepen te worden en zijn verhaal te kunnen doen. Hij wilde zo graag naar huis op maandag, maar vrijdag was hij nog bij de groep. Deze momenten zijn voor mij het meest bijzonder aan een werkweek. Er kunnen zijn voor een leerling die dat nodig heeft. Deze overwinning van Koen neemt niemand hem meer af!